Onderstaande printversie van het indicatorenboek werd door uw browser gegenereerd, en zal niet steeds optimaal ogen. Via de ingebouwde printfunctie op de website van het Indicatorenboek (ronde knop rechts bovenaan) kan u een printvriendelijke PDF genereren met mooi ogende lay-out.
7.2.3Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten
Figuur 2a presenteert de beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de ambities direct na het afstuderen en vijf jaar in de toekomst. Direct na het afronden van hun studie zijn studenten meestal van plan om in grote (15,06%) en middelgrote ondernemingen (14,75%) of een academische organisatie (13,69%) te gaan werken. Een kleiner deel (7,27%) wil in dit stadium al een eigen onderneming oprichten, terwijl 21,80% aangeeft nog niet te hebben beslist over hun plannen vlak na afstuderen. De belangstelling om te werken voor de overheid (8,85%) en de non-profitsector (4,47%) is relatief beperkt.
Vijf jaar na afstuderen verschuiven de carrièreplannen van de universiteitsstudenten aanzienlijk. De meest in het oog springende verandering is de toename van ondernemersambities, waarbij 22,60% van de studenten aangeeft een eigen onderneming te willen oprichten. Ondertussen neemt de interesse in een baan voor alle ondernemingsgroottes af: grote ondernemingen dalen naar 12,66%, middelgrote naar 11,92% en kleine ondernemingen naar 7,43%. Academische ambities nemen ook af, van 13,69% naar 8,67%. De voorkeur voor werk bij de overheid en werk in de non-profitsector blijft relatief stabiel, terwijl functies als opvolger licht toenemen. Ongeveer één op de vijf studenten (21,94%) blijft melden dat ze onzeker zijn over de richting van hun carrière, ook vijf jaar na afstuderen.
Figuur 2a. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten direct na en vijf jaar na afstuderen
Figuur 2b en Figuur 2c onderzoeken hoe deze beroepskeuze-intenties verschillen per geslacht, zowel direct na het afstuderen als vijf jaar later. Onmiddellijk na hun afstuderen (Figuur 2b) mikken mannelijke studenten het vaakst op een baan in een grote ondernemingen (22,41%), gevolgd door middelgrote ondernemingen (15,90%) en kleine ondernemingen (10,72%). Vrouwelijke studenten vertonen een gelijkmatigere verdeling, met een duidelijke voorkeur voor kleine (14,30%) en middelgrote ondernemingen (14,24%). Ook werk in een non-profit organisatie trekt een groter deel van de vrouwelijke studenten (5,50%) dan van de mannelijke studenten (2,53%) aan. Ondernemersintenties zijn het meest uitgesproken bij mannelijke studenten (10,07%), terwijl 5,74% van de vrouwelijke studenten van plan is een onderneming op te richten na hun afstuderen. De onzekerheid is bijzonder groot bij vrouwelijke studenten (24,22%) in vergelijking met 16,98% van de mannelijke studenten. deze groepen geven aan nog niet te weten welke beroepskeuze-intentie zij hebben vlak na afstuderen.
Figuur 2b. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten direct na afstuderen, gegroepeerd per geslacht
Vijf jaar in de toekomst (Figuur 2c) nemen de ondernemersambities in alle geslachtsgroepen toe. Meer dan een kwart van de mannelijke studenten (27,63%) verwacht een eigen onderneming te leiden, vergeleken met 19,93% van de vrouwelijke studenten. De belangstelling voor een baan in een grote onderneming blijft het grootst onder mannelijke studenten (18,29%), terwijl vrouwelijke studenten een toenemende voorkeur tonen voor een baan bij de overheid (9,47%), en voor een academische carrière (9,01%). Hoewel in vergelijking met de intenties vlak na afstuderen meer studenten hun intenties voor vijf jaar na afstuderen kunnen weergeven, blijft toch nog een vrij groot deel van de vrouwelijke studenten (23,71%) en mannelijke studenten (18,35%) onzeker wat hun beroepskeuze-intenties zijn.
Figuur 2c. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten vijf jaar na afstuderen, gegroepeerd per geslacht
Figuur 2d en Figuur 2e geven inzicht in de beroepskeuze-intenties per studiedomein, waarbij opnieuw onderscheid wordt gemaakt tussen voorkeuren bij het afstuderen en vijf jaar later. Direct na het afstuderen (Figuur 2d) tonen studenten Bedrijfskunde & Economie de sterkste neiging tot ondernemerschap (12,69%) en geven ze de voorkeur aan grote (27,62%) en middelgrote (24,96%) ondernemingen. STEM studenten geven ook de voorkeur aan grote (21,39%) en middelgrote ondernemingen (19,26%), terwijl ze minder interesse tonen in ondernemerschap (6,49%). Studenten in Sociale Wetenschappen & Menswetenschappen geven meer uiteenlopende voorkeuren aan, met een sterke vertegenwoordiging in kleine ondernemingen (13,24%), de academische wereld (15,91%) en werken bij de overheid (15,92%). Zo ook hebben studenten Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen een voorkeur voor grote ondernemingen (13,46%), de academische wereld (15,92%) en werken bij de overheid (8,44%), maar een matige belangstelling voor ondernemerschap (7,78%). Onzekerheid komt het meest voor bij studenten in Sociale Wetenschappen & Menswetenschappen (27,62%), STEM (19,75%) en Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen (22,68%).
Figuur 2d. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten direct na afstuderen, gegroepeerd per studiedomein
Vijf jaar later (Figuur 2e) vindt er in alle domeinen een sterke verschuiving in ondernemerschap plaats. Het aandeel studenten dat een eigen onderneming wil beginnen stijgt het sterkst bij Bedrijfskunde & Economie (34,90%) en STEM (23,52%), maar neemt ook toe bij Sociale Wetenschappen & Menswetenschappen (17,69%) en Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen (20,34%). Een baan in een grote onderneming blijft een belangrijke optie voor STEM (18,71%) en Bedrijfskunde & Economie (16,24%) studenten. Werken bij de overheid blijft studenten in Sociale Wetenschappen & Menswetenschappen het meest aanspreken (15,01%). Hoewel steeds meer studenten in de loop van de tijd duidelijke doelen ontwikkelen, blijft er onzekerheid bestaan, vooral bij Sociale Wetenschappen & Menswetenschappen (25,76%), Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen (23,96%) en STEM (21,66%).
Figuur 2e. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten vijf jaar na afstuderen, gegroepeerd per studiedomein
Figuur 2f en Figuur 2g illustreren de beroepskeuze-intenties per studieniveau, zowel direct na het afstuderen als vijf jaar later. Onmiddellijk na het afstuderen (Figuur 2f) is een baan in een grote ondernemingen een belangrijke aspiratie voor master- (17,61%) en doctoraatsstudenten (14,07%), terwijl bachelorstudenten meer interesse tonen in kleine (13,53%) en middelgrote (14,42%) ondernemingen. Academische loopbanen hebben de sterke voorkeur van doctoraatsstudenten (35,46%), in tegenstelling tot master (13,60%) en bachelorstudenten (8,03%). Doctoraats- en masterstudenten neigen ook iets meer naar functies bij de overheid en de non-profitsector. Ondertussen zijn de ondernemersaspiraties het hoogst onder bachelorstudenten (9,32%), met minder interesse op masterniveau (5,99%) en doctoraatsniveau (3,61%). Onzekerheid over de beroepskeuze komt het meest voor bij bachelorstudenten (26,44%).
Figuur 2f. Beroepskeuze-intenties van universiteitsstudenten direct na afstuderen, gegroepeerd per studieniveau
Vijf jaar na hun afstuderen (Figuur 2g) nemen ondernemersambities aanzienlijk toe. Meer dan een kwart van de bachelorstudenten (25,46%) wil oprichter worden. Hoewel de percentages lager liggen bij master- (21,17%) en doctoraatsstudenten (14,15%), is er nog steeds sprake van een aanzienlijke stijging ten opzichte van de intenties vlak na afstuderen. Academische loopbanen blijven een belangrijk pad voor doctoraatsstudenten (22,26%). De intentie om in een grote onderneming te werken blijft vrij stabiel bij master en doctoraatsstudenten, maar daalt licht bij bachelorstudenten. Deze verschuivingen suggereren dat beroepskeuze-intenties evolueren met ervaring, waarbij ondernemerschap na verloop van tijd aantrekkelijker wordt. De beroepskeuze-intenties bij doctoraatsstudenten blijven echter meer gericht op een carrière in de academische wereld.